-
1 ban
ban [bã]〈m.〉♦voorbeelden:les bans de mariage sont affichés • het huwelijk is bekendgemaakt3 un ban pour le vainqueur! • één hoeraatje voor de winnaar!5 être en rupture de ban • een uitwijzingsbevel negeren; 〈 figuurlijk〉 met alle sociale conventies gebroken hebbenmettre au ban • in de ban doen, verbannen -
2 convoquer le ban et l'arrière-ban
convoquer le ban et l'arrière-banDictionnaire français-néerlandais > convoquer le ban et l'arrière-ban
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский